De zwaan van Pésaro — geniaal, grillig en gulzig geliefd
Gioachino Antonio Rossini, geboren op 29 februari 1792 in Pésaro, was een van de grootste operacomponisten van zijn tijd en wordt nog altijd herinnerd als de meester van de opera buffa — met zijn beroemde Il barbiere di Siviglia als muzikaal monument. Zijn leven, een mengeling van chaos, charme en genialiteit, was zo kleurrijk als zijn muziek.
Rossini werd geboren in een eenvoudig gezin. Zijn vader was stadstrompettist en slachthuisinspecteur (een curieuze combinatie), zijn moeder een bakkerdochter met een goede zangstem. Zijn jeugd was turbulent: zijn vader werd wegens revolutionaire sympathieën meermaals gearresteerd, waardoor zijn moeder de kost moest verdienen als rondreizend operazangeres. De jonge Rossini werd ondergebracht bij een varkensslager in Bologna — een verblijf dat hij nooit zonder ironie zou aanhalen.
In Lugo leerde hij muziek van zijn vader en een plaatselijke priester. Al snel bleek zijn talent groter dan zijn omgeving aankon. In Bologna studeerde hij zang, klavecimbel en compositie bij Padre Tesei en bracht zichzelf viool bij. Voor zijn veertiende had hij al menig beroep uitgeprobeerd: smidsgezel, zanger, hoornist, begeleider en koorleider. In 1806 werd hij aangenomen op het prestigieuze Liceo Musicale di Bologna, waar hij zich verdiept in Haydn, Mozart en Cimarosa — zijn blijvende voorbeelden.
In 1810, op slechts 18-jarige leeftijd, schreef hij zijn eerste opera, La cambiale di matrimonio, die een jaar later succesvol werd opgevoerd in Venetië. Al snel volgden andere opera’s zoals Tancredi en L’Italiana in Algeri (1813), waarmee zijn naam gevestigd werd.
In 1815 kreeg hij een exclusief contract van impresario Domenico Barbaja in Napels, waar hij artistiek directeur werd van het Teatro San Carlo. Daar leerde hij de beroemde sopraan Isabella Colbran kennen — zijn latere echtgenote. In datzelfde jaar componeerde hij in Rome zijn grootste meesterwerk: Il barbiere di Siviglia (De barbier van Sevilla), een werk dat het komische genre voorgoed zou definiëren.
Rossini werkte als een razende — vaak letterlijk op het laatste moment — en produceerde in minder dan 20 jaar zo’n 39 opera’s. Zijn briljante ouverture-techniek is beroemd geworden. Wie kent niet de energieke opening van Guillaume Tell (1829), later misbruikt door de Lone Ranger?
In 1824 werd hij directeur van het Théâtre Italien in Parijs. Daar schreef hij zijn belangrijkste Franse werken: Le comte Ory (1828) en zijn imposante Guillaume Tell (1829), een grand-opéra die zijn carrière als operacomponist afsloot.
Na Tell trok Rossini zich abrupt terug uit het operaleven. Er wordt vaak gespeculeerd over de reden: afkeer van de opkomende romantiek, teleurstelling in het muziekleven, of — waarschijnlijker — de wens om gewoon lekker te leven. Rossini had immers een voorliefde voor goede wijn, gezelligheid en het betere diner. Zijn zelfspot was beroemd: als hij een blad papier liet vallen, schreef hij het liever opnieuw dan te bukken.
Toch componeerde hij nog enkele meesterwerken, waaronder het Stabat Mater (1832–1842) en de Petite messe solennelle (1863), een prachtig werk dat hij "klein" noemde omdat het geschreven was voor een huisensemble en harmonium.
In zijn latere jaren pendelde Rossini tussen Italië en Parijs, waar hij in zijn huis in Passy briljante soirées organiseerde, bezocht door figuren als Liszt, Wagner en Verdi. Hij overleed op vrijdag de 13e november 1868 — een passende, licht ironische slotnoot voor een bijgelovig man geboren op een schrikkeldag.
Rossini werd aanvankelijk begraven op Père Lachaise in Parijs, maar zijn stoffelijk overschot werd later overgebracht naar de basiliek van Santa Croce in Florence. Zijn oorspronkelijke graf op Père Lachaise is echter nog steeds te bezoeken — als stille getuige van een componist die de wereld leerde lachen in muziek.